Door heel Nederland begon de bevolking op eigen initiatief de in het nauw gebrachte Joden te helpen. Die hulp bestond uit activiteiten van individuele personen en later ook organisaties. Ze hielpen daadwerkelijk onderduikers, Joden en joodse kinderen, studenten, verzetsmensen, piloten, mensen die in Duitsland moesten gaan werken en mensen die op een of andere manier bloot stonden aan vervolging door de bezetter. Ze gaven deze mensen schuilruimtes in zijn eigen huis en/of erf, zochten naar onderduikadressen voor hen of hielp ze te ontkomen naar het buitenland, hielpen hen met persoonsbewijzen, bonkaarten voor voedsel, kleding etc.
Een van de organisaties die ontstonden was het ‘Utrechts Kindercomité’ dat in de zomer van 1942 tot stand kwam, juist toen de transporten naar de vernietigingskampen, via Westerbork, op gang kwamen. Het comité zette zich speciaal in om joodse baby’s en kinderen te redden uit handen van de Nazi’s. Dit deden ze vooral door middel van onderduikadressen, waar de kinderen als eigen kinderen werden opgenomen en de oorlog daardoor overleefden. Belangrijke personen binnen deze organisatie waren Jan Meulenbelt, Hetty Voûte en Gisela Söhnlein, allen student. Zij werkten nauw samen met een Amsterdamse studentengroep die zich ook bezighield met het redden van joodse kinderen.
Een vrouw van het ‘Utrechts Kinderecomité’, Nel van de Bergh, is in Kamp Haaren doodgeschoten. Op 13 februari 1944 ging ze in haar cel op het bed staan om door het bovenste raampje naar buiten te kunnen kijken. Een buiten patrouillerende ‘Nederlandse landwachter’ ziet dit en hij lost een schot dat haar in de schouder en hals raakt. Als gevolg hiervan overlijdt zij aan een slagaderlijke bloeding. Het was de gevangenen namelijk verboden door het raam te kijken. Op 1 december 1943 was zij in Kamp Haaren gekomen.
Ook andere organisaties waren zijdelings betrokken bij het redden van Joden, zoals de ‘Trouwgroep’, het illegale weekblad “Trouw”.
Ook een vrouw uit de Duitse plaats Haaren heeft in Kamp Haaren gevangen gezeten! Dit is de Duits joodse Else Rosenberg die op 16 juni 1943 wordt binnen gebracht. Ze wordt ingeschreven als ‘evangelisch’ en niet als ‘Jude’. Else was in Amsterdam opgepakt tijdens een huiszoeking in verband met het oprollen van het Utrechts Kindercomité.