Den Haag den 9 September 1940
In den Aussenbesitzungen der Niederlände sind von den Niederländischen Behörden dort ansässige Reichsdeutsche in einer grosser Zahl in Haft genommen und unter unwurdigen und ausserordentlich ungesunde Bedingungen interniert worden.
Diese Massnahmen der Niederlandischen Behörden stehen in krassem wiederspruch zu der loyalen und grosszügigen Behandlung, welche von der Besatzungsmacht gegenüber dem Niederländische Volk angewandt wird.
Ich sehe mich zu meinen Bedauren genötigt, bis zur Abstellung dieses für das Deutsche Ehrempfinden unerträglichen Zustandes eine Anzahl Niederländischen Staatsangehorigen – unter ihnen auch Sie – in Haft zu lassen.
Der Reichskommissar für die besetzten Niederländischen Gebiete
Gez. Dr. Seyss-Inquart
—-
In de overzeese gebiedsdelen van Nederland hebben de Nederlandse autoriteiten de daar woonachtige Rijksduitsers in grote getale in hechtenis genomen. Zij zijn onder onwaardige en buitengewoon ongezonde omstandigheden geïnterneerd.
Deze maatregel van de Nederlandse overheid staat in schril contrast met de loyale en grootmoedige opstelling waarmee de bezettingsmacht het Nederlandse volk tegemoet treedt.
Daarom zie ik mij tot mijn spijt gedwongen – totdat er een einde komt aan deze voor het Duitse eergevoel onverdraaglijke toestand – een aantal Nederlandse staatsburgers – onder wie ook U – in hechtenis te laten nemen.
De Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden
Gez. Dr. Seyss-Inquart
Deze brief kregen de ‘Indische gijzelaars’ onder hun neus gedrukt, toen ze thuis werden opgepakt.
De gijzeling was puur als vergeldingsmaatregel bedoeld, ze werden niet vastgezet om eventueel geëxecuteerd te worden. Ze worden daarom ook wel ‘represaillegijzelaars’ genoemd.
De totaal ca. 400 gijzelaars zijn grofweg in drie groepen te onderscheiden:
- opgepakt op 19 en 20 juli 1940: verlofgangers die in Nederlands-Indië geboren waren en Nederlanders die in onze kolonie werkzaam waren
- opgepakt op 7 oktober 1940: 116 mensen uit diverse lagen van de bevolking, die niets met Nederlands-Indië te maken hadden en uit alle lagen van de bevolking kwamen, onder meer functionarissen verbonden aan het Koninklijk Huis
- kleine aantallen individuen die zo nu en dan aan de groep in Haaren en Sint-Michielsgestel werden toegevoegd
Buchenwald
Nadat ze opgepakt waren werden ze op transport gesteld naar Duitsland en geïnterneerd in twee stenen barakken in het concentratiekamp Buchenwald, de vijftien vrouwen onder hen werden korte tijd geïnterneerd in Frauenlager Ravensbrück, maar kwamen weer snel vrij.
De mannen stonden onder bescherming van het Internationale Rode Kruis. De Duitsers stemden daarmee in, opdat de Duitse gijzelaars in Nederlands-Indië ook een fatsoenlijke behandeling zouden krijgen. In de praktijk betekende dit dat het Zweedse en Zwitserse Rode Kruis hen zoveel mogelijk van voedselpakketten voorzag.
Deze groep gijzelaars werd in Buchenwald heel anders behandeld dan de overige gevangenen, hun aanduiding, ‘Das goldene Block’, zegt genoeg. Het waren de goudhaantjes in het kamp, maar niettemin hadden ze een zware tijd. Goudhaantjes in diverse opzichten: ze hoefden niet te werken, werden niet mishandeld en mochten pakketten ontvangen. Er was dus heel beperkt contact mogelijk met de buitenwereld: één keer per maand mochten ze een brief schrijven, in het Duits! Overdag waren ze vrij te doen en te laten wat ze wilden.
De eerste groep had het in Buchenwald zwaarder dan de tweede, er was immers nog niets georganiseerd toen ze aankwamen, konden nog geen pakketten ontvangen en er was niets om de tijd te doden. Door hun improvisatievermogen kwam daar verandering in. Ze gingen ‘organiseren’, een term met speciale betekenis: van onschuldig improviseren tot aan ‘ontfutselen van een en ander wat je nodig had’.
Het regime was aanvankelijk streng, het ‘kampvoedsel’ een waterig geheel waarin wat stukjes kool, wortel en aardappel dreven, ‘flots’ of ‘edelflots’, als het nog onsmakelijker was. Later werd het iets beter, de voedselpakketten van het Rode Kruis brachten verlichting, er werden kachels geplaatst en dekens aangevoerd. Ook andere spullen kwamen in het kamp: boeken, spelletjes, kaarten, rookwaar, muziekinstrumenten en zelfs een omroepinstallatie met grammofoon en platen.
De Indische gijzelaars zaten op een apart, afgesloten terrein binnen het kamp, door het overal aanwezige prikkeldraad zagen ze wel wat zich afspeelde in de rest van het kamp, waar de minder fortuinlijke gevangenen gehuisvest waren. Dagelijks moesten ze toekijken hoe de Duitsers de daar aangevoerde Joden mishandelden.
Alle kampbewoners waren in hetzelfde blauw gestreepte boevenpak gestoken, maar de gezichten aan de verkeerde kant van het prikkel draad waren nog verder uitgemergeld dan die aan de kant van de gijzelaars.
De tijd doorkomen was de belangrijkste opgave voor de gijzelaars, door hun speciale status echter konden ze daarvoor materialen laten aanvoeren. Ze organiseerden lezingen en wisten een flinke bibliotheek bijeen te brengen, hielden muziekuitvoeringen o.a. door het duo Juda en Baud. Deze begaafde musici wisten de gedachten van hun medegijzelaars af te leiden en naar aangenamere oorden te leiden.
De hygiëne liet sterk te wensen over. In de winter van 1940-1941 overleden twaalf (of veertien) gijzelaars ten gevolge van ondervoeding en longontsteking, ondanks de voedselpakketten en bescherming van het Rode Kruis.
Toch was het kampleven een zware psychische belasting, voortdurende was er de angst, het zwaard van Damocles, waarvan ze zich constant bewust waren. De bescherming van het Rode Kruis stelde ook niet zoveel voor, de Duitsers waren meesters in het omzeilen van de controles!
Augustus 1941 kregen de gijzelaars gezelschap van een andere groep: ruim honderd personen van de ARP (Anti Revolutionaire Partij), die sinds juni 1941 in Schoorl geïnterneerd waren.
In Nederland kwam steeds meer verzet tegen de Duitse gijzelactie, omdat er gijzelaars overleden. Korte tijd was Dachau een mogelijkheid, maar de Duitsers waren ervan overtuigd dat internering in Nederland de kritiek zou verminderen. In augustus 1941 viel de beslissing: Kamp Buchenwald werd ingeruild voor Kamp Haaren.
Haaren november 1941-mei 1942
Op 16 november 1941 werden de gijzelaars (gelukkig vóór het invallen van de winter) per trein van Weimar naar station Oisterwijk gebracht en vervolgens met militaire vrachtwagens vervoerd naar het Groot Seminarie in Haaren (inclusief 600 koffers, dozen etc. bagage).
Hier kwamen ook regelmatig weer gijzelaars bij die, net als de tweede groep Indische gijzelaars, vaak geen enkele band hadden met Indië.
Van de hel in de hemel, zo is de overgang van Buchenwald naar Haaren door gijzelaars genoemd. Onwerkelijk om de grote slaapzalen van het spookachtige, dreigende kamp in te mogen ruilen voor kamertjes met vier bedden, een wastafel en een deur.
‘Wat een luxe! Ook buiten onze ‘appartementen’ was het een hele verandering met het vorige verblijf in Duitsland. Grote zalen, ruime gangen, brede trappen, alles even ruim en fris. Voldoende sanitair en een moderne keuken, omringd door plantsoenen, een mooie tuin en goed onderhouden sportvelden.’
De ontvangst op de 1e dag was al even bijzonder. Bij het verkennen van het grote gebouw roken ze de geur van Hollandse erwtensoep. ‘Piet Pennemes’ (Kommandant Küthe) was zelf in de eetzaal aanwezig en schepte soep in blikken pannetjes en maakte zijn verontschuldigingen dat er nog geen behoorlijk bestek was, maar hij had het besteld in ‘Maastriecht’.
Na deze dag werd het eten echter steeds slechter en minder! De eerste tijd in Haaren leden de Indische gijzelaars meer honger dan in Buchenwald. Na twee á drie weken kwamen de eerste voedselpakketten van thuis en was er weer wat meer voedsel.
Ook de Rode Kruis pakketten brachten nog wat verlichting, maar hieraan kwam spoedig een eind. In de krant ‘Volk en Vaderland’ verscheen een artikel waarin gezegd werd dat het een schandaal was dat de geïnterneerden in Haaren nog Rode Kruis pakketten kregen terwijl de Hollandse SS aan het Oostfront deze pakketten zoveel dringender nodig had…
Hierna zorgden inwoners uit de omliggende dorpen Haaren en Oisterwijk voor groenten en fruit en later ook voor een aanvulling op het broodrantsoen.
De veel betere huisvesting, geen uitzicht op een kamp, het verblijf in eigen land, dicht bij familie en vrienden, hadden een gunstige uitwerking op de gemoedsrust van de gijzelaars. Toen Nederlands Indië begin 1942 door de Japanners bezet werd hoopten ze op een gemeenschappelijke vrijlating, maar helaas: de geïnterneerden Duitsers in Nederlands Indië werden tijdelijke overgebracht naar Brits Indië!
Beekvliet St. Michielsgestel, mei 1942 – oktober 1942
Op 11 mei 1942 werden de Indische gijzelaars van Kamp Haaren overgebracht naar het Klein Seminarie Beekvliet in St. Michielsgestel, met mede nemen van o.a. 2 piano’s, een bibliotheek met ongeveer 2000 boeken en enkele katten.
De ‘Harinezen’ waren na 2 jaar kampervaring meesters geworden in het gijzelaarsleven, een schril contrast met de één week kampervaring van de andere ‘Beekvlieters’. Ze kregen ook een betere behandeling dan die andere Beekvlieters, waardoor de ongelijkheid tussen beide groepen nadrukkelijk zichtbaar werd. De Indische gijzelaars waren bang de voorrechten te verliezen en vroegen om overplaatsing, dat door de Duitsers werd ingewilligd.
Ruwenberg oktober 1942 – september 1944
Op 29 oktober 1942 wandelden een groep van 196 Indische gijzelaars, met volle ‘bepakking’, naar het plaatselijke jongensinternaat De Ruwenberg, dat later ook wel ‘Hitlers Herren-gefängnis’ werd genoemd.
Hier geen prikkeldraad en wachtposten, slechts één schildwacht bij de toegangspoort. Ze konden wandelen, vissen in De Dommel, het ‘ziekenhuisbezoek’ kwam weer op gang, de illegale post, het blad “de Vaatdoek” verscheen, lezingen werden gehouden.
Dit alles nam niet weg dat ze toch, door de lange duur van de gijzeling, zonder familie, langzamerhand murw en apathisch werden.
Vught 6 – 17 september 1944
Op dinsdag 5 september was er grote verwarring bij de Duitse bezetters, want de geallieerden kwamen steeds dichterbij. Daags na ‘Dolle dinsdag’ werden de overgebleven gijzelaars van de Ruwenberg en Beekvliet overgebracht naar Vught.
De meeste gevangenen uit Vught waren eerder al op transport gesteld, slechts tweehonderd gevangenen waren achter gebleven. De Indische gijzelaars herkenden hier Buchenwald: gevangenen die er uit zagen als levende skeletten, slapen in barakken, erbarmelijk sanitair, een goot in plaats van een urinoir, vochtige vloeren en overal prikkeldraad. De gijzeling was begonnen in een concentratiekamp en zou eindigen in een concentratiekamp!
Gelukkig was dit maar van korte duur: ongeveer twee weken later, op 17 september 1944, 3 uur ’s middags, deelt de chef van de SD mee dat ze ontslagen zijn. Binnen een uur is iedereen uit het kamp, als laatste vertrekt de heer Mennes, sinds Buchenwald de leider van de groep.
Nederland is dan echter nog niet bevrijd, dus zorgt het Rode Kruis voor onderdak bij inwoners van Vught.
Bron: o.a. ‘Indische Gijzelaars in Haaren en in Sint-Michielsgestel’ – uitgave Gedenkplaats Haaren